Mees is 16 jaar en was een weekend weg met zijn oma. Die praatte voortdurend over hoe duur alles is en dat vroeger alles goedkoper was.
Nu hij weer thuis is, wil hij gaan uitzoeken of dit werkelijk het geval is.
informatiebron 1: prijsverandering januari 2011 ten opzichte van januari 2005
naar: CBS |
Gebruik informatiebron 1.
1 |
Mees bekijkt de tabel die hij heeft gevonden op de site van het CBS. Hij ziet dat de aardappelen de laatste zes jaar het meest in prijs gestegen zijn. In januari 2005 kostte een kilo aardappelen € 1,03. |
2 |
Mees ziet in de tabel ook vijf producten staan die het meest in prijs gedaald zijn in de afgelopen zes jaar. Al deze producten behoren tot de groep elektronica. |
3 |
Uit informatiebron 1 blijkt dat de prijs van aardappelen meer is gestegen dan de prijs van benzine. Toch kan een gezin meer ‘last’ hebben van de prijsstijging van benzine dan van aardappelen. |
4 |
Naast de prijzen van aardappelen en benzine, zijn de prijzen van veel andere producten ook gestegen. Mees denkt dat de gevolgen van deze prijsstijgingen voor de bedrijven negatief zullen zijn. Hij is bang dat de werkloosheid in Nederland zal toenemen als de inflatie in Nederland hoger is dan in het buitenland.
Zet de verschijnselen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat.
|
Gebruik informatiebron 2.
5 |
Mees’ klasgenoot Astrid maakt zich vooral zorgen over de gevolgen van de prijsstijging voor de consumenten.
|
1 |
€ 1,03 × 2,262 = € 2,33 |
2 |
Voorbeelden van een goed antwoord zijn:
|
3 |
Een gezin dat geen of weinig aardappelen eet, maar wel een auto heeft die op benzine rijdt, heeft geen last van de prijsstijging van aardappelen. Het gezin moet echter wel meer betalen voor de benzine. |
4 |
A |
5 |
B |