Mees is 16 jaar en was een weekend weg met zijn oma. Die praatte voortdurend over hoe duur alles is en dat vroeger alles goedkoper was.
Nu hij weer thuis is, wil hij gaan uitzoeken of dit werkelijk het geval is.

informatiebron 1: prijsverandering januari 2011 ten opzichte van januari 2005

top 5 gestegen prijzen in % top 5 gedaalde prijzen in %
aardappelen + 126,2% televisies en videoapparatuur – 62,9%
benzine + 76,6% foto- en filmapparatuur – 60,8%
dieselolie + 46,7% fotografie en film – 56,6%
shag + 39,2% telefoonapparatuur – 49,1%
sieraden en horloges + 37,6% computerapparatuur – 48,4%

naar: CBS

Gebruik informatiebron 1.

1

Mees bekijkt de tabel die hij heeft gevonden op de site van het CBS. Hij ziet dat de aardappelen de laatste zes jaar het meest in prijs gestegen zijn. In januari 2005 kostte een kilo aardappelen € 1,03.
⇒ Bereken in twee decimalen hoeveel een kilo aardappelen in januari 2011 kost.
Schrijf je berekening op.

2

Mees ziet in de tabel ook vijf producten staan die het meest in prijs gedaald zijn in de afgelopen zes jaar. Al deze producten behoren tot de groep elektronica.
⇒ Leg uit waarom elektronische producten gemiddeld steeds goedkoper worden, terwijl de prijzen van de grondstoffen voor deze producten gelijk bleven of zelfs hoger zijn geworden.

3

Uit informatiebron 1 blijkt dat de prijs van aardappelen meer is gestegen dan de prijs van benzine. Toch kan een gezin meer ‘last’ hebben van de prijsstijging van benzine dan van aardappelen.
⇒ Geef hiervoor een verklaring.

4

Naast de prijzen van aardappelen en benzine, zijn de prijzen van veel andere producten ook gestegen. Mees denkt dat de gevolgen van deze prijsstijgingen voor de bedrijven negatief zullen zijn. Hij is bang dat de werkloosheid in Nederland zal toenemen als de inflatie in Nederland hoger is dan in het buitenland.
Hieronder staan drie verschijnselen:

  1. Nederlandse consumenten kopen meer producten in het buitenland die ze voorheen kochten in Nederland.
  2. productie in Nederland neemt af
  3. werkgelegenheid in Nederland neemt af

Zet de verschijnselen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat.

  1. hogere inflatie in Nederland → 1 → 2 → 3 → werkloosheid in Nederland stijgt
  2. hogere inflatie in Nederland → 1 → 3 → 2 → werkloosheid in Nederland stijgt
  3. hogere inflatie in Nederland → 2 → 1 → 3 → werkloosheid in Nederland stijgt
  4. hogere inflatie in Nederland → 2 → 3 → 1 → werkloosheid in Nederland stijgt
  5. hogere inflatie in Nederland → 3 → 1 → 2 → werkloosheid in Nederland stijgt
  6. hogere inflatie in Nederland → 3 → 2 → 1 → werkloosheid in Nederland stijgt

informatiebron 2: procentuele verandering nominale lonen en inflatie

examen2015_inflatie

Gebruik informatiebron 2.

5

Mees’ klasgenoot Astrid maakt zich vooral zorgen over de gevolgen van de prijsstijging voor de consumenten.
Astrid ziet in de krant een diagram.
Wat is er in het betreffende jaar (ongeveer) met de koopkracht van de consument gebeurd?

  1. De koopkracht is gedaald met 0,5%.
  2. De koopkracht is gedaald met 2,5%.
  3. De koopkracht is gedaald met 3,0%.
  4. De koopkracht is gestegen met 0,5%.
  5. De koopkracht is gestegen met 2,5%.
  6. De koopkracht is gestegen met 3,0%.
1

€ 1,03 × 2,262 = € 2,33

2

Voorbeelden van een goed antwoord zijn:

  • (Afroompolitiek): de prijs wordt stapsgewijs verlaagd om zo steeds een nieuwe kopersgroep te bereiken.
  • Elektronica veroudert snel, daardoor daalt de prijs van de ‘oudere’ producten.
  • De ontwikkelingskosten zijn na verloop van tijd terugverdiend en zo kan de verkoopprijs dalen.
3

Een gezin dat geen of weinig aardappelen eet, maar wel een auto heeft die op benzine rijdt, heeft geen last van de prijsstijging van aardappelen. Het gezin moet echter wel meer betalen voor de benzine.

4

A

5

B