Vraag 1

Bereken de procentuele verandering:

Afronden op één decimaal.

a van 45 naar 75
b van 75 naar 45
c van € 1,55 naar € 1,45
d van € 1,45 naar € 1,55
e van 12.000 naar 14.375

Afronden op één decimaal.

f van € 720 naar € 760
g van € 780 mld. naar € 820 mld.
h van € 810 naar € 701
i van € 412,4 mln. naar € 890,5 mln.
j  van € 41,46 naar € 39,25

Vraag 2

a

Een nieuwe Mazda CX5 kost dit jaar € 35.990.
Dat is flink duurder dan vorig jaar. Toen kostte dezelfde auto nog € 30.990.

⇒ Met hoeveel procent is de prijs van de CX5 gestegen? Afronden op één decimaal.

b

Vorig jaar kostte een postzegel € 0,55. Dit jaar kost dezelfde postzegel € 0,69.

⇒ Met hoeveel procent is de prijs gestegen? Afronden op één decimaal.

c

Vorig jaar zaten er 1.104 leerlingen op onze school. Dit jaar zijn dat er 1.095.

⇒ Met hoeveel procent is het leerlingaantal gedaald? Afronden op één decimaal.

d

Economielokaal verkocht vorig jaar 1.200 boekjes voor examentraining. Dit jaar werden er 1.450 boekjes verkocht.

⇒ Met hoeveel procent is de verkoop van boekjes gestegen? Afronden op één decimaal.

e

In 2000 bedroeg de omvang van de Nederlandse economie € 448 mld.
In 2016 was dat € 702,6 mld.

⇒ Met hoeveel procent is de Nederlandse economie in deze periode gegroeid? Afronden op één decimaal.

f

Chiara verdient € 30.000. Joanna verdient € 35.000.

⇒ Hoeveel verdient Chiara procentueel gezien minder dan Joanna? Afronden op één decimaal.

Vraag 1

a

  = + 66,7%

b

  = – 40%

c – 6,5%
d + 6,9%
e + 19,8%
f + 5,6%
g + 5,1%
h – 13,5%
i + 115,9%
j – 5,3%

Vraag 2

a

 = + 16,1%

b

 = + 25,5%

c

 = – 0,8%

d

 = + 20,8%

e

 = + 56,8%

f

 = – 14,3%