Karel en Mustafa wonen al jaren naast elkaar. Ze hebben veel gemeen, onder andere dat ze elk jaar op vakantie gaan met de camper. Dit jaar gaat Karel echter niet. Hij durft geen grote uitgaven te doen, omdat hij bang is dat hij zijn baan kwijtraakt.
Mustafa zegt: ”Kom Karel, er is nog niets aan de hand. Je hebt gewoon werk, je moet niet zo bang zijn.”

1

Karel kiest ervoor om op de vakantie-uitgaven te bezuinigen. De vakantie van Karel kost meestal rond de € 2.250. Karel verdiende in de maanden juni tot en met december bruto € 3.000 per maand en in de maanden januari tot en met mei bruto € 3.200 per maand. Karel krijgt in mei 8% vakantiegeld over zijn bruto-inkomen van de afgelopen 12 maanden. Van dit vakantiegeld blijft netto 60% over.
⇒ Bereken in hele euro’s het vakantiegeld dat Karel krijgt. Schrijf je berekening op.

2

Karel heeft de camper vier jaar geleden gekocht (tweedehands) voor € 19.500. Volgend jaar wil hij hem eigenlijk inruilen, de camper zou dan nog een restwaarde hebben van € 14.500. Karel zegt: “Ik moet dus € 1.000 per jaar opzij leggen om een andere camper te kunnen kopen.”
Maar Karels vrouw zegt dat dit waarschijnlijk een hoger bedrag moet zijn.
⇒ Geef een argument voor de mening van Karels vrouw.

informatiebron 1: indicator consumentenvertrouwen

herexamen2015_consumentenvertrouwen

De indicator (%) van het consumentenvertrouwen geeft aan in hoeverre huishoudens vinden dat het economisch gezien beter of slechter gaat. Het consumentenvertrouwen wordt bepaald op basis van de mening van huishoudens over het algemene economisch klimaat en over de eigen financiële situatie.
Maandelijks worden hierover vijf vragen gesteld aan ongeveer duizend huishoudens. De geïnterviewden kunnen vinden dat het beter gaat (de ‘optimisten’), dat het slechter gaat (de ‘pessimisten’) of dat de situatie gelijk blijft. De indicatoren worden berekend door het percentage optimisten te verminderen met het percentage pessimisten.
Het veranderen van het consumentenvertrouwen heeft gevolgen voor het gedrag van de consumenten in de toekomst.

Gebruik informatiebron 1.

3

Karels onzekerheid zie je ook terug in het consumentenvertrouwen (hoeveel vertrouwen de consument heeft in de economie).
Wanneer is de indicator voor het consumentenvertrouwen 0 (nul)?

  1. wanneer er alleen maar optimisten zijn
  2. wanneer er alleen maar pessimisten zijn
  3. wanneer er evenveel optimisten als pessimisten zijn
  4. wanneer niemand zegt dat de situatie gelijk blijft

Gebruik informatiebron 1.

4

Het consumentenvertrouwen is een belangrijke maatstaf voor de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen en de bereidheid om te gaan sparen.
Wat is een logisch gevolg als het consumentenvertrouwen daalt?

  1. Dan gaan de consumenten meer besteden én meer sparen.
  2. Dan gaan de consumenten meer besteden én minder sparen.
  3. Dan gaan de consumenten minder besteden én meer sparen.
  4. Dan gaan de consumenten minder besteden én minder sparen.
5

Wanneer de consument veel vertrouwen heeft in de economie dan zal dit een positieve invloed hebben op zijn koopbereidheid. Een hoge spaarrente kan dit positieve verband echter verstoren.
⇒ Leg uit dat een hoge spaarrente dit verband kan verstoren.

1

(7 × € 3.000 + 5 × € 3.200) = € 37.000
€ 37.000 × 8% = € 2.960

eventueel extra:
€ 2.960 × 60 % = € 1.776

Opmerking: uit de vraagstelling blijkt niet of het netto of bruto vakantiegeld berekend moet worden. Daarom volstaat een juiste berekening van het bruto vakantiegeld. Een fout in de berekening van het netto vakantiegeld wordt in de beoordeling niet meegenomen.

2

Voorbeelden van een goed antwoord zijn:

  • Prijzen van campers (kunnen) stijgen in de loop van de tijd.
  • De restwaarde kan lager zijn dan Karel heeft ingeschat.
3

C

4

C

5

Bij een hoge spaarrente zullen consumenten eerder geneigd zijn te gaan sparen (in plaats van te gaan kopen).